Pathologische anatomie: in het spoor van de biopsie

Bij patiënt M. is op een longfoto een verdacht letsel aanwezig. Maar om wat gaat het precies? En hoe kan het behandeld worden? Met een bronchoscoop neemt de behandelende arts via de luchtpijp een stukje weefsel weg. Het wordt onmiddellijk naar de dienst pathologische anatomie gebracht.

In het labo krijgt onze aanvraag een unieke code, die op het aanvraagformulier én op het potje met het weefselstaal wordt aangebracht. De aanvraag wordt in de computer ingevoerd. De hele dag door worden er aan de balie weefselstalen en celmateriaal binnengebracht, vanuit het ziekenhuis maar via post en koeriers komen ze uit heel de wereld. Per dag komen er zo’n 40 à 50 aanvragen binnen, die soms tot 8 stalen bevatten.

De stalen worden meteen bekeken, de grote biopten door de artsen-pathologen, de kleine door de laboranten. Ze bekijken het weefsel met het blote oog en beschrijven in het verslag wat ze zien.

De laborant steekt ons staal in een cassette, die in een bak met fixatievloeistof wordt geplaatst, om te voorkomen dat het weefsel gaat ontbinden.

Ons staal brengt de nacht door in een doorvoertoestel. Het ondergaat daarin een aantal behandelingen, om het van een waterig milieu – de fixatievloeistof – naar vloeibare paraffine te kunnen overbrengen.

De vloeibare paraffine wordt gekoeld en stolt. Ons weefselstaal zit nu gevangen in een paraffineblokje. De laborant maakt nu een coupe – een heel dun sneetje – van ons weefsel. De coupe is amper een tiende millimeter dik.  

De coupe belandt in een waterbad. De laborant vangt hem op een glasplaatje. Dat moet nu drogen: aan de lucht en daarna in een stoof.

De coupe gaat vervolgens in een aantal kleurbadjes, zodat de verschillende componenten van het weefsel beter van elkaar te onderscheiden zijn. Standaard is een HE-kleuring (met hematoxyline en eosine): die kleurt de kernen van de cellen blauw en het cytoplasma rood. Maar er zijn ook andere kleuringen mogelijk.

Het glasplaatje met daarop de gekleurde coupe gaat naar de patholoog. Hij legt het onder de microscoop en ziet meestal vrij snel of het om normaal weefsel of om tumorweefsel gaat. Hij bepaalt ook om welk soort tumor het gaat. Dat is niet altijd zo eenvoudig. Bij longkanker wordt een onderscheid gemaakt tussen grootcellige en kleincellige longkanker. De laatste vorm is bijzonder agressief en bijna altijd al uitgezaaid wanneer hij wordt ontdekt.

De patholoog maakt zijn eindverslag, dat via de computer beschikbaar wordt voor de behandelende arts.

Gemiddeld de derde dag nadat het staal is binnengekomen, is het eindverslag klaar. Als het om grote weefselstalen gaat, of als er bijkomende kleuringen nodig zijn, kan het enkele dagen langer duren. Aangezien het UZA een opleidingsziekenhuis is, wordt er ook tijd uitgetrokken om de assistenten de kans te geven mee te draaien in de analyse.

Specifieke tumor, specifieke therapie

De dienst pathologische anatomie speelt ook een steeds grotere rol in het uitstippelen van de behandeling van een patiënt. ‘Grootcellige longkanker kan soms nog worden behandeld met een operatie alleen. Maar daarvoor moet je weten in welke fase de kanker is. Dat kunnen wij mede bepalen door het lymfeklierweefsel te onderzoeken dat voordien wordt weggenomen,’ zegt prof. dr. Patrick Pauwels, hoofd van de dienst pathologische anatomie. ‘Wij bekijken ook het dna van zo’n tumor. Soms hebben tumoren bepaalde mutaties die gevoelig zijn voor specifieke chemotherapie-medicijnen. Zo kun je patiënten een heel gerichte behandeling geven.’

Het UZA is ook een van de vier onderzoekscentra wereldwijd waar een afwijking van een bepaald gen, het zogenaamde ALK-gen, wordt opgezocht. Die afwijking werkt de groei van cellen in de hand. Patiënten wiens tumor die afwijking heeft – zo’n 5 op 100 grootcellige longkankers – krijgen een experimentele therapie die heel succesvol blijkt te zijn. Uit heel Europa komen in het UZA stalen toe die worden gescreend op de ALK-gen-afwijking.

Gerelateerde specialismen

Aangemaakt op
Laatste update op